Deze grafzerk is van gewoon formaat van 87 x 202 cm met boven, in het midden, het nummer “164”. De zerk heeft een smalle rand, die niet gedecoreerd is. Op de bovenste helft bevindt zich een ovale inzinking met een smalle rand, binnenin een 4 regelig opschrift in Latijnse letters. Boven deze ovale inzinking is de zerk in het midden versierd met enkele bloemen en takken. De onderste helft van de zerk wordt geheel ingevuld met een verhoogde rechthoek, met in het midden een liggende, ruitvormige uitsparing met twee schuingekruiste korenschoven en daarboven een vlinder. Onder deze ruitvorm bevindt zich een 7 regelig opschrift eveneens in Latijnse letters. Van het eerste opschrift zijn de cijfers 3 en 2 van het jaartal 1732 als enige in basreliëf (verlaagd reliëf). Het opschrift luidt:
“AHASUERUS .
VAN DEN BERG .
GEBO: 1732 . DEN . 20 . FEB : .
GEST: 1807 . DEN . 6 . IANU : .”
Het tweede opschrift in de rechthoek luidt:
“NU . KEN . IK . LANGER . BOEI .
NOG . BAND .
AAN . AARDE . OF . AARDFCHE .
DINGEN .
DAAR . BOVEN . IS . MIJN .
VADERLAND .
BIJ . AL . DE . HEMELLINGEN .”
In het kerkboek van de Hervormde Gemeente is als notitie bij zerk no. 164 genoteerd ‘In deze kerkengroef is begraven het lijk van wijlen Dom. Ahasuerus van den Bergh en is gem. Groef, aan des overledene suster Cornelia Sibilla van den Bergh, uit bijsondere hoogachting en het groote nut door wijlen zijn welderw. (?) Alhier gestigt, ter erfelijke besitting door kerkmeesteren overgegaan’, ondertekend door de kerkmeester met als extra toevoeging ‘in 1828 aan de kerck vervallen’.
Ahasuerus van den Berg werd op 20 februari 1733 in Dordrecht geboren. Hij was de zoon van Gerrit van den Berg, rijnschipper, en Cornelia Sybilla Klaassen. Ahasuerus studeerde theologie in Groningen en werd predikant in Bruchem, later in Barneveld en vervolgens kwam hij in 1778 naar Arnhem.In de pastorie woonde hij samen met zijn zus Cornelia Sybilla van den Berg (1739-1816). Zij bleven beiden ongehuwd.
Al vroeg in zijn jeugd werd zijn belangstelling gewekt voor de dichtkunst. Zijn debuut maakte hij in een bundel lijkdichten bij de dood van stadhouder Willem Friso in 1752. Zijn album amicorum (een soort vriendenboek) is bewaard gebleven en bevindt zich in de bibliotheek van de Universiteit Leiden (LTK 1523) en bevat een schat aan informatie. Hij sloot zich aan bij diverse letterkundige genootschappen, dat begon al in Barneveld, samen met zijn zus Cornelia Sebilla. Zo vormden ze een religieus literair netwerk, waar ook diverse vrouwen aan verbonden waren, zoals de barones Margriet de Cocq van Haeften en Elisabeth Maria Post (zus van Evert Johan Post, grafzerk 86). Cornelia schreef, net als haar broer, gelegenheidsgedichten.
Ahasuerus behoorde tot de oprichters van het genootschap “Prodesse Conamur”, waarvan hij jarenlang secretaris is geweest. Hij behoorde tot de kleine, maar invloedrijke groep predikanten die de lotgevallen van kerk niet wilden overlaten aan de politieke wisselingen. Veel contact had hij met de predikant Evert Johan Post, die dezelfde interesses met hem deelde en een uitgebreide boekenverzameling bezat. Elisabeth Maria Post woonde een tijdje bij haar broer in Arnhem.
In 1772 werd Ahasuerus door de Staten van Gelderland benoemd tot lid van de commissie die de nieuwe psalmberijming moest samenstellen. Hij raakte hierover erg enthousiast en was erg gedreven en altijd bezig met de verbetering van het geestelijk lied. Hij vond dat het doel van het kerklied was om verstand en gevoel te raken. Ook muziek had zijn liefde. Hij kende Duitse kerklieden en was geïnteresseerd in de Italiaanse muziekstijl van zijn tijd. Van zijn hand was het 'ruwe stormen mogen woeden' dat erg populair was en nog in 2003 bij de herdenkingsdienst van de Watersnood in 1953 in Brouwershaven gezongen werd.
Ahasuerus van den Berg wordt ook geschreven als Ahasueer / Ahasverus / Ahassuero / Ahazueer van den Berg